Peter weet niet wanneer Eugenie voor het eerst bij zijn grootouders heeft verbleven. Ook de vraag hoe ze daar gekomen is, houdt hem bezig.
In het boek “Het meisje uit Wenen” van Maria van Gils leest hij, dat deze kinderen o.a. met de trein in Tilburg aan kwamen. Maar hij ziet het niet helemaal voor zich, dat zijn opa met paard en wagen door weer en wind een klein meisje helemaal in West-Brabant gaat ophalen. Een mail van Willy Sweens geeft echter antwoord op zijn vraag. Toen ik Myllesheem vroeg of deze serie iets was om onder “Myllesheem vertelt” te publiceren, stuurde Willy mij het volgende. “In Mill zijn veel Oostenrijkse kinderen voor aansterking ondergebracht geweest. Bij mijn moeders thuis is een Weens meisje Annie Ledemühler geweest en bij Anny’s oma een jongetje uit Wenen, Jozef Kwapiel. Deze kinderen kwamen met de trein in Mill aan, waar ze werden opgehaald door de gastgezinnen. Jozef bleef echter alleen achter en Koos Verberk, toen 17 jaar, de enige oom van moeders kant van mijn Anny, zag het manneke alleen op het perron staan en iemand zei tegen hem: ”Koos, nimde gij ‘m mar mi”. Thuis aangekomen zei zijn moeder: “Wie hedde nou toch bij oe?”. “Er was niemand om hem mi te nemen, toen heb ik dè mar gedoan!”.
Dus grote kans, dat Eugenie ook op het station in Mill met de trein is gearriveerd en daar door de grootouders van Peter is opgehaald. En ook haar zus Emma.
De eerste correspondentie van de moeder van Eugenie dateert van 17 december 1920 en is een Nieuwjaarskaart als reactie op een brief, die de opa of oma van Peter gestuurd had. Van al deze brieven heeft Peter natuurlijk geen exemplaar. De brieven werden door Clara van Casteren vertaald en waarschijnlijk lieten de grootouders van Peter haar ook de brieven voor de familie in Wenen schrijven. Zij was onderwijzeres op de school in Sint Hubert en woonde met haar zus in wat toentertijd het mooiste huis van Sint Hubert werd genoemd aan de Lange Schoolstraat nummer 37. Peter zelf heeft nog les gehad van juf van Casteren.
De tweede brief is van 10 februari 1921 en in die maand stuurt de moeder van Eugenie maar liefst drie keer een brief naar haar dochtertje, die toen ongeveer vier jaar geweest moet zijn.
Het leven in Wenen is heel duur: meisjesschoenen kosten 300 Kronen, een jurk 700 Kronen, een schort 400 en herenschoenen maar liefst 1500 Kronen. De moeder van Eugenie schrijft: ”Het doet me goed, dat u ons in onze nood bijstaat en mijn kind zo liefdevol verzorgt”. Ze noemt Martinus en Wilhelmina pleegouders en haar dank is groot. Haar man blijkt niet thuis te zijn, maar zal bij thuiskomst zeker geen werk kunnen vinden. Waar zou haar man zijn?
Ze vraagt of Eugenie nog langer in Nederland mag blijven. Ze is blij met de nieuwe jas en schoenen voor Eugenie, want kleding is op het moment zeer schaars in Wenen, evenals voedsel. En wat er aan voedingswaren te koop is, is van slechte kwaliteit. In het brood zitten geen granen, maar maïs. Ook ligt er in Wenen sneeuw en is het er ontzettend koud. Julie, de moeder van Eugenie schrijft in haar brief: ”Als Amerika, Engeland en Nederland ons niet zouden helpen, zouden wij verhongeren”.
Al uit de eerste brief blijkt, dat het zusje van Eugenie, Emma Boré, ook in Nederland verblijft bij de familie Willems. Peter is nog steeds op zoek naar nazaten van dit gezin, maar daarover later meer in deel 10 getiteld “De familie Willems”.
Meestal schrijft Julie, de moeder van Eugenie de brieven en daaruit blijkt hoe erg zij haar twee dochtertjes mist, maar dat ze beseft, dat dit toch echt de beste oplossing is, waarvoor ze dan ook zeer erkentelijk is. In de brief van 14 maart 1921 is ook een gedeelte door Edgar, de vader van Eugenie geschreven. Hij vertelt, dat ie geruime tijd in het ziekenhuis heeft gelegen en hij is blij, dat ie weer gezond is. “De lieve God heeft ons nog niet verlaten”. Hopelijk vindt ie snel werk, maar de werkeloosheid is groot in Wenen.
Volgende week volgen we het leven van het gezin Boré verder in deel 5 van deze serie “Voorjaar in Wenen”.
Op bijgaande foto staan Julie en Edgar Boré (in uniform) en de kinderen Franzi, Emma en Eugenie.
Bron en foto’s: Peter Klomp,
Tekst: Marja Verheijen,