De ondernemer met een eenmanszaak moet blijvend overtollige liquide middelen in zijn onderneming verplicht naar zijn privévermogen overbrengen.
De grens tussen tijdelijk en blijvend overtollige liquide middelen is lastig vast te stellen. Dat blijkt duidelijk uit een recente uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden: een zelfstandig werkende advocaat kon een bedrag aan liquide middelen van € 438.788, ruim 95% van het balanstotaal van zijn eenmanszaak, tot zijn ondernemingsvermogen rekenen! Advocaat Bob Sleeman rekende een substantieel bedrag aan liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen. Op zijn zakelijke internetspaarrekening stonden saldi, variërend van € 191.518 in 2007 tot € 356.898 in 2014, met een maximum van € 438.788 in 2009. Dat laatste saldo was ruim 95% van het balanstotaal van zijn praktijk. Na een boekenonderzoek stelde de inspecteur dat vanaf 2009 de liquide middelen boven de € 50.000 duurzaam overtollig waren. Volgens de inspecteur was € 50.000 ruimschoots voldoende om te voldoen aan de lopende zakelijke verplichtingen. De inspecteur rekende het surplus van de liquide middelen tot Sleemans’s privé vermogen. Daardoor daalde zijn ondernemingsvermogen en dat had weer tot gevolg dat in de voorgaande jaren te hoge toevoegingen aan de fiscale oudedagsreserve hadden plaatsgevonden. De inspecteur corrigeerde dit met de foutenleer, met een navorderingsaanslag IB 2013. Sleeman verzette zich tegen die aanslag en ging in beroep bij Rechtbank Gelderland. De Rechtbank vond het aannemelijk dat Sleeman’s advocatuur, met alle daaraan verbonden risico's én gegeven de financieel onzekere tijden, een hoger bedrag aan liquide middelen dan € 50.000 rechtvaardigde. De Rechtbank stelde het aanvaardbare bedrag ultimo 2013 in goede justitie vast op € 175.000.
De Belastingdienst én belanghebbende gingen tegen die uitspraak in beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden overwoog dat de vraag of een vermogensbestanddeel tot het ondernemings- of privévermogen behoort afhankelijk is van de wil van de ondernemer. Diens keuzevrijheid wordt slechts beperkt door de grenzen der redelijkheid. Het Hof besliste dat het een ondernemer vrijstaat om niet alleen de liquide middelen voor financiering van lopende bedrijfsuitgaven en te verwachten investeringen tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, maar ook de liquide middelen voor dekking van risico's, en voor de versteviging van de onderneming. Aard en omvang van de onderneming zijn daarbij beslissend. Het Hof besliste dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat € 50.000 voldoende was als buffer voor de vaste lasten en de lopende balansverplichtingen. Belanghebbende had de grenzen van de redelijkheid niet overschreden door een ruimere bedrag aan te houden. De onzekerheden die hij had genoemd – de huisvesting van de praktijk op korte en wat langere termijn, de onzekerheid over de continuïteit van de samenwerking met een collega, de bezuinigingen in de gefinancierde rechtsbijstand die 80% van zijn omzet was, én zijn gezondheidssituatie – waren volgens het Hof reële onzekerheden. Die risico's werden ook in een e-mail van de deken van de Orde van Advocaten genoemd. Het Hof besliste dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat € 338.988 aan liquide middelen duurzaam overtollig was. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond.
Toelichting: deze uitspraak kan IB-ondernemers goed van pas komen om een substantieel bedrag aan privé geldmiddelen van box 3 naar de IB-onderneming door te boeken. Vrijwel iedere ondernemer kan de bedrijfsmatige risico’s opsommen die het Hof in deze procedure aanhaalt om akkoord te gaan met toerekening van een groot bedrag aan liquide middelen aan het ondernemingsvermogen.
Peter Meulepas, administratie- en belastingconsulent te Mill.