De volgende gebeurtenis vond zo ongeveer in 1910 in ons dorp plaats. Mill was toen al vooruitstrevend, want ze hadden een brandspuit aangeschaft, die met de hand bediend moest worden. De spuit werd gestald in het brandspuithuisje, dat aan de Hoogstraat stond tegenover het kerkhof, nu de Acaciahof.

Met een paard werd de brandspuit vervoerd en het voorspannen van het paard was de taak van Tinus van Kempen. Hij woonde in de boerderij, waar later garage Vlaar werd gevestigd en nu appartementencomplex De Kleine Prins is gebouwd. Hij werd de Brandse Tinus genoemd. De leden van de brandweer waren vrijwilligers en als de kerkklokken het brandalarm luidden, spoedden zij zich op de fiets naar het brandspuithuisje. Eén van de brandweermannen was Willem Meulepas, een jonge man van twintig jaar en hij kon altijd enthousiast vertellen over zijn werk bij de brandweer. Zijn vader had hem bij de brandweer “gedaan”, want vaders wil was wet.  Ze moesten ook af en toe oefenen, want het bedienen van de brandspuit was lomp en zwaar werk, zo zwaar, dat ze elkaar moesten aflossen.

Ook veldwachter Koop, een boomlange kerel met een machtige snor, was altijd direct bij de brand aanwezig. Hij controleerde of er mensen of vee in gevaar waren, probeerde snel nog iets van de inboedel te redden en keek erop toe, dat nieuwsgierigen niet in de weg liepen. “Mensen, maak plaats voor de brandweer!”, bulderde hij dan met zijn zware stem. Met zijn uniform aan en de sabel omgord (de lange lat) was hij een figuur, die ontzag inboezemde. Vaak had hij ook al gezien, waar de brandweer het benodigde water uit een naburige sloot of put moest pompen. De meeste huizen hadden rieten daken en waren als ze eenmaal in brand stonden vaak niet meer te redden.  Het ging er dan ook vooral om om de huizen in de buurt nat te spuiten en ze zo te behoeden voor de vlammen.

Op een dag was er brand uitgebroken. Mede door de langdurige droogte was een schuurtje in de fik gevlogen. De brandklokken luidden en de brandweermannen haastten zich naar het onheil. Veldwachter Koop had al bekeken waar het water uitgepompt moest worden, namelijk de Kerkse Beek, nu het Defensiekanaal. Het rieten dak van de schuur brandde als een fakkel en de vonken waaiden door de wind op andere huizen in het dorp. Deze werden met man en macht nat gehouden en konden gered worden. Toen ze de brand meester waren, lag de schuur nog na te smeulen.  Enkele buren zouden er de wacht houden, zodat het vuur niet weer zou oplaaien. De bewoners van de geredde huizen kwamen de brandweermannen bedanken. In één van die huizen was een café gevestigd en de kastelein zei: ”Als jullie al het materiaal opgeruimd hebben, kom dan terug, want ons vrouw heeft als dank een koffietafel voor jullie klaar staan.” De spuitgasten hadden het zwaar gehad, zich in het zweet gewerkt en stonken nog naar rook en vuur, maar lieten zich de drank en spijs goed smaken. Vooral de drank, want regelmatig werd er weer een glaasje geheven op de goede afloop. Het hele dorp had wel af kunnen branden, als de brandweer niet zo kordaat had opgetreden. Ook de brandmeester bedankte zijn mannen voor het behoeden van Mill voor een ramp, maar: ”Mannen, het is mooi geweest. We gaan naar huis!”. Iedereen stond op om huiswaarts te keren, behalve Piet, één van de  brandweermannen. Piet was die dag om half 4 al uit de veren om aan het werk te gaan. Het was buiten moordend heet en amper thuis riep de plicht van de brandweer. Piet was kapot en sliep als een os. Daarom brachten ze Piet met paard en wagen thuis, zodat ie lekker verder kon slapen. Nelleke, de vrouw van Piet, snelde naar buiten, want ze dacht, dat Piet tijdens het blussen van de brand gewond was geraakt of nog erger. Voor de zekerheid reden ze toch maar even door naar de dokter, want het zou natuurlijk ook rookvergiftiging kunnen zijn. Maar die concludeerde, dat Piet “bluswater” had binnen gekregen en dat ie zo gauw hij wakker zou worden, wel zou moeten overgeven. 

Later vertelde Nelleke aan Piet wat er allemaal gebeurd was. Zijn enige reactie was: ”Ge moet in het leven zo lang u de tijd is gegund, de mensen helpen waar ge kunt!”.

Foto: de eerste brandweerkazerne in Mill gevestigd aan de Hoogstraat.

Bron: M. van der Heijden uit het archief van Willy Sweens. Bewerkt door Marja Verheijen.