Cryptovaluta behoren tot de bezittingen in box 3. De civielrechtelijke kwalificatie is hiervoor niet belang. Hof Amsterdam besliste dat in de volgende zaak:

Een vrouw deed aangifte IB voor 2019 naar een rendementsgrondslag van ruim € 1,5 mln, waarvan € 71.564 betrekking had op cryptovaluta.

In hoger beroep stelde zij dat de cryptovaluta niet tot haar rendementsgrondslag gerekend kon worden omdat dit geen vermogensrechten in de zin van artikel 3:6 BW waren. Daarvoor was volgens haar vereist dat sprake was van een verplichting (schuld) van een ander jegens haar en daaraan ontbrak het in het geval van cryptovaluta.

Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:3254) stelde voorop dat een positie in cryptovaluta een economische waarde heeft die meestal wordt uitgedrukt in een koerswaarde. Cryptovaluta kunnen worden verkocht en gekocht. Er kan geleverd worden door het verzenden daarvan van de ene wallet naar de andere wallet (en registratie van de transactie in de distributed ledger). Daarmee is een positie in cryptovaluta overdraagbaar. De waarde kan verzilverd worden in de vorm van een opbrengst bij verkoop. Door deze eigenschappen vallen cryptovaluta onder de bezittingen van artikel 5.3, lid 2, Wet IB 2001, zodat ze tot de rendementsgrondslag behoorden.

Commentaar

Cryptovaluta horen tot de overige bezittingen in box 3. Cryptovaluta moeten worden aangegeven tegen de waarde in het economisch verkeer op peildatum 1 januari. Hiervoor geldt de koers op de peildatum van het gebruikte omwisselplatform.

Het antwoord op de vraag of cryptovaluta vermogensrechten zijn in de zin van artikel 3:6 BW is daarvoor niet van belang. Het begrip vermogensrechten zoals gehanteerd in de Wet IB 2001 heeft een ruimere betekenis dan het begrip vermogensrecht van artikel 3:6 BW.

Peter Meulepas, administratie- en belastingconsulent te Mill.