Uitspraak d.d. 19 april 2017 Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State betreffende bestemmingsplan "Mill-West 2016"; kwestie woonwagenstandplaatsen en woningbouw op locatie voormalige woonwagenstandplaatsen.
Eind jaren 80, begin jaren 90 van de vorige eeuw werden er in Mill zes woonwagenstandplaatsen gerealiseerd. Deze standplaatsen bevonden zich in het gebied ‘Mill-West’. De realisatie van deze standplaatsen hield verband met de afbouw van het grote, regionale woonwagencentrum “Vorstengrafdonk” in de gemeente Oss. De zes woningstandplaatsen zijn elk met tussenpozen tot eind 2012 bezet geweest.
Eind 2012 knoopte de gemeente met de meeste van de betreffende woonwagen-huishoudens gesprekken aan over verhuizing naar een reguliere huurwoning in Mill. Gevolg: in de loop van 2013/2014 zijn vijf huishoudens verhuisd naar een reguliere huurwoning van Woonmaatschappij Mooiland. De betreffende huishoudens hebben gebruik gemaakt van de regeling “Bijzondere woningtoewijzing” en kregen een bijdrage in de verhuis- en (her)inrichtingskosten.
Na de verhuizing van de vijf huishoudens, zijn vijf van de zes woonwagenstandplaatsen in Mill opgeheven. Daadwerkelijk. Het gaat in feite om twee locaties, die overigens dicht bij elkaar liggen. Op één van die locaties wil de gemeente drie vrijstaande woningen – laten – bouwen. Mede in verband daarmee is in 2016 het bestemmingsplan geactualiseerd. Voor de andere locatie, waarop oorspronkelijk twee woonwagenstandplaatsen aanwezig waren, is in het geactualiseerde bestemmingsplan een regeling opgenomen. Die voorziet er in dat de (ene) nog bestaande en bewoonde woonwagenstandplaats in stand blijft; in ieder geval zolang de standplaats bewoond is of zolang daar behoefte aan is.
Het besluit tot wijziging van het bestemmingsplan werd ingegeven door de opheffing van de woonwagenstandplaatsen na de verhuizing van de toenmalige woonwagenbewoners. De gemeente verbond daaraan de conclusie dat er geen behoefte meer was en is aan woonwagenstandplaatsen.
Bij de behandeling van het beroep tegen de wijziging van het bestemmingsplan heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de gemeente het gebrek aan behoefte aan woonwagenstandplaatsen in de gemeente, niet deugdelijk heeft onderbouwd. De Afdeling heeft om die reden besloten om de wijziging van het bestemmingsplan te vernietigen voor zover het betreft de plandelen die betrekking hebben op de voormalige woonwagenlocatie en de bestaande -locatie.
Het gemeentebestuur beraadt zich op wat deze uitspraak van de Afdeling feitelijk betekent. Daartoe zal o.a. advies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden ingewonnen. Woonwagenstandplaatsenbeleid, dat niet los gezien kan worden van invulling van het begrip “behoefte”, is momenteel een actueel thema in héél Nederland.
Voor wat betreft bedoelde locaties beraadt de gemeente zich nog op het opnieuw in procedure brengen van de wijziging van het bestemmingsplan.