Zo nu en dan is een film een inspiratiebron voor mijn verhalen. Zo ook dit keer, namelijk de Noorse film “Out stealing horses” over een 15-jarige jongen, die rond 1948 in de moeilijk toegankelijke bossen van Noorwegen samen met zijn vader een boterham probeert te verdienen met het hakken van bomen. Zeer zwaar en gevaarlijk werk, want de reusachtige boomstammen moesten met paarden naar de rivier vervoerd worden, voordat ze aan hun reis konden beginnen. Eén van de andere zware werkzaamheden was het blekken. Dit is het met een soort gereedschap verwijderen van de schors van de boomstam. Toen ik in de film deze beelden zag, moest ik meteen denken aan mijn opa van mijn moeders kant, Blekken Tinus.
Vroeger hadden veel mensen een bijnaam, vaak gebaseerd op de plek waar ze woonden, fysieke eigenaardigheden of een beroep. Dat laatste gold dus voor mijn opa, Blekken Tinus. Ook mijn vader had een bijnaam. Als men vroeger aan mij de vraag stelde van wie ik er eentje was, dan was de echte naam van mijn vader, Thij Raaijmakers, niet altijd duidelijk. Maar als ik antwoordde: ”De Vloetse Thij”, dan wist iedereen meteen over wie ik het had.
Mijn opa, Blekken Tinus dus, werkte bij Van Hout, waar hij de boomstammen ontdeed van de schors en de bast. Ik lees op Wikipedia, dat de schors werd vermalen tot run en dat het mengsel diende voor het looien van leer.
Ook mijn vader en vrijwel al mijn ooms hebben gewerkt bij Van Hout in Mill. Ik heb er zelf als meisje van een jaar of 17 vakantiewerk gedaan, namelijk het opstapelen van platen fineer. Die waren er in diverse houtsoorten en kleuren. Mijn vader bracht wel eens stukjes afgebroken fineer mee en ik heb als kind daarmee menig kunstwerk in elkaar gefrutseld. Ook was ik altijd onder de indruk van de mooi klinkende exotische namen van de houtsoorten, zoals bankirai.
Ik kan me de intense houtgeur nog heel goed herinneren. Het was de geur, die ik rook als mijn vader in de donkerblauwe overall weer thuis kwam van zijn werk, meestal na een werkdag van 10 uur. Op vrijdag was het feest, want “straks brengt papa centjes mee”. Ik als oudste dochter van het gezin mocht het bruine envelopje openen, waarin het loonstrookje zat en het loon van die week.
Hoe vaak heb ik vroeger als kind het geijkte grapje over van Hout wel niet gehoord? Wie is de grootste leugenaar van Mill? “De toren van Van Hout!”, werd er dan enthousiast geroepen, “want hij is van steen!”. Ik vond hem steevast leuk!
Van Hout is niet meer. En binnenkort zal ook het laatste gedeelte van het fabriekspand gesloopt worden. Toch wel zonde, want de gevel zou fantastisch gewerkt hebben voor een aantal appartementen met industrieel design. Maar gelukkig blijft “De Toet van Van Hout” staan. Fier rechtop, trots op zijn geschiedenis, uitkijkend over Mill, allesziend, als laatste overblijfsel van een florerende industrie. Er zullen 8 grondgebonden woningen verrijzen. “Grondgebonden” lees ik toch wel met enige weemoed, want Van Hout was voor meer dan 100 jaar aan die grond gebonden. Verder zullen er 20 zorgappartementen gebouwd worden voor mensen, die behoefte hebben aan beschermd wonen. Een hele goede zaak! En ik hoop, dat er ook goed gezorgd wordt voor die alles overstijgende reus, dat hij beschermd wordt en dus nog lange tijd de skyline van mooi Mill mag bepalen.
Met dank aan Hermsen Fotografie en Toon Willems van “Mill van toen” voor de foto.
Rest mij alleen nog de vraag: welk gebouw in jouw woonplaats zou beschermd moeten worden?
Marja Verheijen,