In de jaren zeventig reisden elke zomer ons hele gezin en ook nog andere familie af naar Wassenaar voor een heerlijke zomervakantie van 3 weken op camping Duinrell. Dat was een hele onderneming met auto’s, tent, caravan en aanhangwagentje, vooral omdat mijn ouders, ooms en tantes de luxe van thuis niet helemaal konden loslaten. De koelkast ging mee, een gasfornuis met een tuit gas werd opgeladen en de fietsen werden in de caravan gepropt. Vrienden en andere familie waren welkom en menigmaal zat mijn vader ’s morgens vroeg al een pan piepers te schillen voor het bezoek van die dag.
Mijn vader en ik speurden in die tijd met de fiets heel Wassenaar en omgeving af. Het was een hele andere wereld dan het dorpse Mill. Riante huizen gesitueerd in lommerrijke straten, deftig geklede dames, dure auto’s en heren in pak. En toch voelden wij ons er thuis. In die tijd werd eens per maand het grof vuil opgehaald en aangezien de gemiddelde inwoner van Wassenaar wel wat te besteden heeft, was een fietstochtje door de villawijken een lucratieve bezigheid. Het is dat we met de fiets waren, anders was menig kastje, stoeltje of tafeltje ons eigendom geworden. We waren echter ook blij met een mandje, vaasje of ander leuk hebbedingetje.
Op een dag gingen we met z’n allen winkelen in Wassenaar en buiten bij een herenkledingzaak stond een mand met herensokken in de aanbieding. Wij naar binnen met Tante Riek voorop. Een mooie jonge verkoper, stijlvol gekleed, kwam ons tegemoet lopen en ik voelde als 16-jarig meisje mijn wangen al rood worden. Tante Riek, een struise dame en een echte flap-uit, zei: ”Ik mot un par suk hebbe vur miene mins!”. Ik kon van schaamte wel door de grond zakken en ik verwachtte, dat de knappe jongeman snel om een vertaling zou vragen. Niets was minder waar! Hij reageerde enthousiast, ontving mijn tante met open armen en riep blij: ”Gelukkig! Eindelijk weer eens volluk uut Brabant!”. Bleek deze Brabantse bink uit Uden te komen en hij was blij, dat ie weer eens dialect kon spreken.
Diezelfde vakantie kwam tante Berta, de tante van mijn moeder op bezoek en aangezien het wat regenachtig was moesten we binnen in de tent zitten. Tante Berta was een klein, gedrongen vrouwtje van redelijke omvang en waggelde als een gans. Ze neemt plaats in zo’n zeventiger jaren tuinstoel, je weet wel, zo’n klapstoel, waarvan de veiligheid niet 100% gegarandeerd is. Ze gaat zitten, de stoel klapt enigszins dubbel en tante Berta kukelt met de beentjes in de lucht achterover mijn slaapcabine in en landt gelukkig op een zacht luchtbed. Na enig gedoe weet mijn vader tante Berta te ontwarren uit het metalen frame van de stoel. Eén beeld is me altijd bijgebleven: tante Berta droeg namelijk een witte onderbroek met pijpjes!
Jaren later kreeg ik bij Miamtoca, de Millse toneelvereniging de rol van de bemoeizuchtige
Mrs. Bradbury toebedeeld en moest ik in een scene achterover op de bank vallen. Ik dacht meteen aan de onderbroek van tante Berta. Dus ik een witte step-in aangeschaft en net als tante Berta met de beentjes de lucht in. Waarom zo’n ding een step-in heet, is me trouwens een raadsel. Je stapt er namelijk niet bepaald gemakkelijk in. Het is een hele worsteling om het gevaarte aan te krijgen en ook het uitdoen ervan vergt toch wel enige behendigheid. Maar het was het waard gezien de lachsalvo van het publiek.
Ik heb hele mooie herinneringen aan deze vakanties. En hoewel ik nog steeds graag in Wassenaar kom, ben ik toch blij, dat ik gewoon “Volluk uut Brabant” ben.
Rest mij alleen nog de vraag: wanneer was jij heel blij iemand te zien?
Marja Verheijen,