Een gure herfstwind raast over de uitgestrekte weiden. Terwijl ik het erf op loop blaast de wind de laatste bladeren van de berkenbomen in zijn tuin.
Ik kijk door het raam naar binnen. Daar zit hij, tegen de verwarming en voorovergebogen over zijn krant. Zijn dikke trui doet vermoeden dat het koud is binnen. Ik weet wel beter. Ik klop op het raam en zwaai. Geen reactie. Hij heeft alle aandacht bij zijn krant. Ik loop naar binnen waar naast de achterdeur een paar klompen staan. In de keuken hangt tegenover het Douwe Egberts koffiezetapparaat een schilderij van Rien Poortvliet waarop het land met man en paard bewerkt wordt. Het huis ademt – net als de eigenaar zelf – pure geschiedenis. Ik klop aan en open de deur naar de woonkamer. Ik ken mijn publiek dus met flink volume roep ik: ‘Dag Hendrik!’ Hij kijkt op van zijn krant en er verschijnt een glimlach op zijn gezicht. ‘Och, wat gezellig, kom verder!’ Hij klapt de krant dicht en schuift een stoel tegenover de zijne.
‘Koffie?’ Nog voor ik iets kan zeggen loopt hij naar de keuken.
Hij gaat zitten en pakt de krant weer op. ‘Ja het gaat niet goed hé. Die Poetin geeft niet op.’
Vanzelfsprekend heeft hij het over de oorlog in Oekraïne. Waar voor mij de oorlog is opgeslokt door de waan van de dag, is dat bij Hendrik niet het geval. Hier is de oorlog nog springlevend. Terwijl ik het nieuws steeds minder volg, spit Hendrik de krant dagelijks van voor tot achter door. Hij laat geen letter ongelezen. Hendrik weet precies wat er speelt, 96 jaar of niet, hij dreunt alle cijfers zo op.
‘Nee, die russen hebben ze dat land nog niet uit. Daar zijn we voorlopig nog niet vanaf.’ Ik kijk hem aan. De rimpels in zijn huid doen een lang en bewogen leven vermoeden. Als we praten over Oekraïne is een vergelijking met de tweede wereldoorlog – die hij zich nog goed kan herinneren – snel gemaakt. ‘Die Duitsers dachten Rusland ook wel even te verslaan. Die dachten zo naar Moskou te marcheren. Nou, die kou kregen ze wel, maar ‘t mos niet.’ Er verschijnt een lach op zijn gezicht en met een ondeugende blik kijkt hij me aan. Beide schieten we in de lach.
Hendrik sloft naar de keuken om de koffie te gaan halen. Bij terugkomst moet hij eerst even op adem komen. Diep in- en uitademend kijkt hij door het raam. Hij wijst naar de weg die in de verte achter de akkers doorloopt. Bevlogen vervolgt hij zijn verhaal: ‘Daar kwamen ze Mill binnen, ik zie ze nog lopen. Net zo makkelijk, zonder enkele tegenstand. Onder luid gezang marcheerde ze ons dorp binnen. Een stoet zó lang, dat heb ik nog nooit gezien. Alles met paard en kar hé, je kunt het zo gek niet bedenken of die Duitsers hadden het bij. En wat ze niet bij hadden, kwamen ze gewoon halen. Of je wilde of niet.’
We drinken onze koffie op en ik bedank hem voor het fijne gesprek. ‘Geen probleem jongen, kom snel maar weer een keer langs. Altijd welkom, dat weet je.’ Terwijl ik de deur naar de keuken open, glijdt mijn blik langs de thermostaat. 23 graden, ik voel opluchting. Dus zelfs Hendrik houdt niet in álles rekening met Poetin.
Het is fijn om bij Hendrik langs te gaan. Niet alleen omdat het gezellig is, maar ook omdat hij me anders laat kijken naar de wereld. Hij herinnert me eraan hoe bijzonder het is om in vrijheid te leven. Iets wat we niet mogen vergeten en moeten blijven koesteren. Dat vrijheid zo vanzelfsprekend lijkt, maar eigenlijk een kwetsbaar goed is.
Jorn Albers