In Nederland krijgt iedere inwoner AOW van de overheid. Daarnaast vallen veel werknemers onder een collectief pensioenfonds via de werkgever. De derde pijler is zelf pensioen opbouwen, bijvoorbeeld door een lijfrente af te sluiten bij een bank, beleggingsinstelling of verzekeraar. Ondernemers kiezen hier vaak voor.
Opbouwen kan door het inleggen van een bedrag op een (geblokkeerde) spaar- of beleggingsrekening. Of via een verzekering, waar maandelijks premie voor moet worden betaald. Met het opgebouwde bedrag koopt u dan een lijfrente-uitkering aan. Hoe hoog die is hangt af van de dan geldende voorwaarden. Het is dus niet zo dat het opgebouwde potje wordt uitgesmeerd en dat dit de uitkering vormt. De meeste voorkomende soorten lijfrentes zijn:
- de oudedagslijfrente;
- de tijdelijke oudedagslijfrente;
- de nabestaandenlijfrente.
De Belastingdienst stelt eisen aan de lijfrente, wil die in aanmerking komen voor belastingvoordeel. De ingelegde bedragen of de premies zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Of dat zo is, hangt af van de ‘jaarruimte’ en de ‘reserveringsruimte’.
Aan de hand van deze twee criteria bepaalt de Belastingdienst of er bij jou sprake is van een pensioentekort. Met de rekentool op site van de Belastingdienst kunt je uitrekenen hoeveel inleg maximaal aftrekbaar is. De opbouw is dus aftrekbaar en onbelast, maar de uitkeringen van een lijfrente zijn belast in box 1 van de inkomstenbelasting. Hier kan echter ook een fiscaal voordeel in zitten, aangezien de uitkeringen vaak ingaan ná het bereiken van de AOW-leeftijd. In dat geval geldt tot een inkomen van rond de € 40.000 in box 1 een tarief van 19,07% (in 2024). Tot aan de AOW-leeftijd is het tarief voor datzelfde bedrag 36,97%.
Peter Meulepas, administratie- en belastingconsulent te Mill.