Wat? Pesjonkelen? Je zult je wel afvragen: wat is dat nu weer? Mijn vorige verhaal ging over vitiligo. Dat was ook al zo’n woord, dat enige uitleg vergde.
Vorige week woensdag had ik een reünie met een aantal oud-collega’s, die merendeels met pensioen zijn. Het was een HGPD. Een Heel Gezellige Pensioen Dag! Officieel is dat de afkorting van Handelings Gerichte Proces Diagnostiek, een moeilijke onderwijsterm, waar je maar heel snel overheen moet lezen. Dus gauw verder!
Die dag was het nog prachtig nazomerweer en fietste ik in de late namiddag nog even naar het dorp voor een snelle boodschap. Daarbij werd ik door iemand na geroepen: ”Hé, Marja, wanneer komt er weer een verhaal in de krant?” “Snel”, riep ik “Ik heb vanmiddag weer inspiratie opgedaan”.
Pesjonkelen? Oja, ik zal nu to the point komen.
Eén van mijn oud-collega’s begon een verhaal te vertellen, waarvan hij dacht, dat iedereen wist waar het over zou gaan. Vroeger ging hij met zijn broer Jan pesjonkelen in de kerk. Ze deden dan snel een gebedje, gingen volgens de regels naar buiten om daarna weer de kerk in te gaan voor een volgend gebed. Maar hij en zijn broer kregen ruzie, want híj́ ging daadwerkelijk naar buiten, terwijl zijn broer amper de deuropening uit kwam. Dus ze spraken af, dat ze in ieder geval zo ver naar buiten moesten, zodat ze de kerkklok op de toren konden zien. Iedereen volgde geïnteresseerd zijn verhaal, maar wat gingen ze nou eigenlijk doen? Mesjoenkelen? Besjonkelen? Nee, pesjonkelen! Niemand van het hele gezelschap had er ooit van gehoord. Dus maar eens het internet op.
Pesjonkelen is een oude Rooms-Katholieke traditie, waarbij gelovigen op Allerzielen,
2 november dus, enkele gebeden prevelden in de kerk, de gebedsruimte verlieten, een rondje om het gebouw liepen, weer wederkeerden en opnieuw het Onze Vader en het Weesgegroet gingen bidden. Dit alles om een zogenaamde aflaat te verdienen, een kwijtschelding van een straf, die een gelovige anders in het hiernamaals zal krijgen en derhalve in het vagevuur zal belanden. En wie veel gezondigd had, moest veel bidden en telkens weer terug de kerk in.
Nu ben ik zelf wel katholiek opgevoed, maar niet in die mate, dat mijn ouders trouwe kerkgangers waren. Wel hielden we ons aan de voorschriften van de Vastentijd. Ik haalde uit berouw en ter boetedoening een Askruisje (waarom dat wist ik toen natuurlijk helemaal niet) en ik zie mijn vastentrommeltje nog staan op de onderste schap van de keukenkast in de Molenstraat en later op de Kampweg. Ook heb ik nog hele mooie herinneringen aan de nachtmis met Kerstmis, want ik mocht als klein meisje helemaal opgedoft met pijpenkrullen en strikken in het haar mee. Ook heb ik mijn oma vaak vergezeld op de bedevaart naar Beauraing in mijn prachtige kanten jurkje en hagelwitte lakschoentjes. Steevast kwam ik terug met een rozenkrans, een flesje wijwater of een Mariabedeltje voor aan mijn armbandje.
Minder goede herinneringen heb ik aan het biechten, dat vanuit school werd georganiseerd. Ik was een braaf en gehoorzaam meisje en had in al mijn onschuld helemaal niets op te biechten. Toen heb ik maar verzonnen, dat ik koekjes uit de koektrommel had gestolen. Ik voelde me bijzonder schuldig, enerzijds voor het zogenaamde stelen en anderzijds voor het liegen in de biechtstoel. Het zit me nog steeds niet lekker, dus misschien moet ik die leugen nog maar eens een keer gaan opbiechten.
Inmiddels zijn pesjonkelen, biechten en het Askruisje voor velen slechts een herinnering uit vervlogen tijden of zelfs een fenomeen, waarvan men het bestaan niet kent.
Pesjonkelen! Weer wat geleerd.
Rest mij alleen nog de vraag: Wat heb jij nog op te biechten?
Marja Verheijen,