Directeur-grootaandeelhouders en andere aanmerkelijkbelanghouders (ab-houders) in een onderneming die ook werk doen voor die BV, moeten in de loonaangifte een gebruikelijk loon opnemen.

Het gebruikelijk loon moet je minimaal op het hoogste bedrag van de volgende bedragen stellen:

  • het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
  • het loon van de meestverdienende werknemer bij de BV of van de meestverdienende werknemer van een verbonden vennootschap van de werkgever;
  • € 56.000 (in 2024).

In de wet staat dat een DGA of ab-houder een gebruikelijk loon moeten aangeven, óók als er in werkelijkheid een lager loon of helemaal geen loon is uitgekeerd. In dat geval gaat het dus om fictief loon, dat evengoed belast is. Je kunt alleen in uitzonderingsgevallen een lager gebruikelijk loon aangeven. Als de inspecteur vindt dat een hoger loon dan € 56.000 gebruikelijk is, ligt de bewijslast bij hem. Maar hanteer je een lager loon dan € 56.000 omdat bijvoorbeeld jouw onderneming in financieel zwaar weer zit, dan ligt de bewijslast bij jou als DGA of ab-houder. Maar het aantonen hiervan is een lastige klus. Zo is één verliesjaar niet genoeg om te spreken van een structurele verliessituatie voor de BV. In een dergelijk geval moet je de inspecteur niet alleen weten te overtuigen van het feit dat je veel minder winst hebt, maar dat dit al langer speelt en/of dat het de gerechtvaardigde verwachting is dat je nu en in de komende jaren amper winst zult behalen. Dit kun je bijvoorbeeld doen aan de hand van door jouw adviseur opgestelde bedrijfsprognoses.

Stem een lager gebruikelijk loon van tevoren af met de Belastingdienst. Zo voorkom je problemen en een lastige bewijslast achteraf.

Peter Meulepas, administratie- en belastingconsulent te Mill.