Louis Couperus schreef de roman in 1900 en in 1974 verscheen op de Nederlandse televisie de gelijknamige serie De Stille Kracht. Willem Nijholt, Pleuni Touw en vele andere acteurs schitterden in dit 3-delige feuilleton vol met mysterieuze en occulte gebeurtenissen.
Half Nederland zat aan de buis gekluisterd. Ook ik als 15 jarig meisje, samen met mijn ouders. Vooral mijn vader keek met grote interesse, omdat de serie zich afspeelde in voormalig Nederlands-Indië. Hij was namelijk als jonge militair tussen 1947 en 1949 uitgezonden naar deze Nederlandse kolonie in het kader van de politionele acties aldaar. Een gitzwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis.
Ons pap sprak slechts zelden over deze heftige periode uit zijn leven en als hij dat al deed, was het iets leuks of komisch. Was het pijn of verdriet? Of schaamte en schuldgevoel? We zullen het nooit weten.
Ik ken dan ook eigenlijk maar één verhaal.
De leefomstandigheden in het kampement waren erbarmelijk en de jonge soldaten moesten veel ontberingen doorstaan. Zoals vrijwel altijd hadden ze honger en op een avond besloten ons pap en zijn kameraad met dezelfde naam, Thij, en toevallig ook uit Mill, daar wat aan te doen. Ze slopen in het holst van de nacht naar de keuken om te kijken of er nog wat restjes in de pannen waren achtergebleven. Een zaklamp konden ze niet gebruiken, want dan zouden ze hun aanwezigheid verraden. Ze schraapten met hun handen het voedsel uit de potten en het vlees was nog redelijk van smaak ook. Maar het vet droop niet langs hun kin omlaag, maar kroop over hun wangen naar boven. Bleek het eten helemaal onder de maden te zitten! Ons pap kon dit verhaal altijd heel smakelijk vertellen, terwijl zijn toehoorders een gezicht vol afgrijzen trokken.
Mijn vader draaide regelmatig plaatjes met daarop Indonesische muziek en het wiegenliedje Nina Bobo van Anneke Grönloh was zijn favoriet. Het riep veel herinneringen op en het stemde hem weemoedig.
Bij zijn thuiskomst had ie in zijn militaire dienstkist al zijn bezittingen gepakt, waaronder wat klein houtsnijwerk, zoals twee beeldjes en het certificaat als bewijs, dat ie de evenaar had gepasseerd. De kist staat nu bij Joury, de zoon van ons Kaat, in de hal. Een mooi aandenken aan zijn opa!
Toen ons pap mijn moeder leerde kennen, beloofde hij haar broer de twee beeldjes, als hij zou gaan trouwen. Mijn vader zag in hem de eeuwige vrijgezel, dus hij dacht dat ie nooit in het huwelijk zou treden. Toen dat wel het geval was, moest mijn vader zijn belofte nakomen. De twee verfijnde beeldjes stonden altijd bij ome Antoon op de kast en kwamen bij familiebezoek vaak ter sprake. Jaren nadat onze beide ouders waren overleden, kwamen ook ome Antoon en zijn vrouw te overlijden. Ons Kaat en ik vroegen ons af wat hun twee dochters met de beeldjes zouden gaan doen. Zouden zij voor hen net zo’n waardevolle betekenis hebben als voor ons? Toen ons Kaat ernaar informeerde, waren zij unaniem van mening, dat de beeldjes aan ons toebehoorden. We spraken af, dat ze wisselend bij ons en bij ons Kaat zouden staan. Maar Henk, de man van ons Kaat vond dat plan maar niks. Hij dacht, dat de beeldjes bezeten waren van de stille kracht, ongeluk zouden brengen en dood en verderf zouden zaaien. Henk heeft ook lange tijd gedacht, dat champignons giftig zijn, maar uiteindelijk eet hij ze nu toch ook. Dus ook de beeldjes werden gedoogd. Ze zijn slechts enkele malen van plek verwisseld en staan nu al jaren bij ons Kaat en dat is goed zo. Je moet hun aanwezigheid niet verstoren, want ze houden veel herinneringen levend.
Ook mooie herinneringen aan de diensttijd van ons pap. Zijn dienstkameraden werden zijn vrienden en onze gezinnen gingen vaak bij elkaar op bezoek. Wij waren een ome Thij, een ome Kees en een ome Ruud rijker en ook hun vrouwen noemden wij tante.
De vier mannen begrepen elkaar, want ze hadden hetzelfde meegemaakt.
Rest mij alleen nog de vraag: waar praat jij liever niet over?
Marja Verheijen,