Ze is de rust zelve. Helemaal in haar eigen wereldje dat ik nu kom verstoren. ‘Helemaal niet erg’ vertelt ze me. ‘Anders los ik helemaal op in de geest en zo ver is het nog niet’.
Ze geeft me een stralende glimlach en vraagt of ik een kopje thee wil. ‘Ik zet hem zelf wel even’ antwoord ik want anders heeft ze dadelijk geen energie meer om wat te vertellen.
Als de thee is ingeschonken vertelt ze me dat haar ego geslonken is. ‘Als het ware op weg naar het einde en dat is goed zo. Ik doe aan verstilling, versobering, verandering, verdieping en dat is verlossing.’ ‘Als je maar niet doet aan versombering’ kon ik niet nalaten te zeggen en daar moet ze heel erg om lachen. ‘Zie ik er zo uit?’ zegt ze met een stralende lach en het lijkt wel of alle zorgen van voorheen verdwenen zijn. Opgelost met het ego, het ik wil zijn, het alles in de hand willen hebben, controle. Als ik haar dat vertel glimlacht ze stilletjes. ‘Tja mijn kind, dat heb ik allemaal moeten doorlopen, moeten doorstaan om tot hier te kunnen komen.’ Ik moet lachen als ze me mijn kind noemt en even filosoferen we over dit onderwerp verder. Voel ik me een kind? Als het gaat om zeker weten, om het bestaan, over zingeving, over het spirituele aspect van het menszijn, ja dan voel ik me nog zeker een kind. Ergens begin ik het wel door te krijgen maar er is nog een lange weg te gaan, er valt nog zoveel te ontdekken. ‘Waar heb je de meeste moeite mee?’ vraagt ze me en ik antwoord ‘het ontstijgen van de dualiteit van goed en kwaad. Ik weet het maar ik gedraag me er niet naar en zit nog zo gauw in oordelen en soms ook nog in veroordelen. In plaats van te kijken en observeren zodat ik hiervan kan leren. Het ego ofwel mijn angst heeft dan de overhand terwijl in het uiteindelijke er alleen maar liefde is. Ze lacht en zegt ‘ja mooi hé, in den beginne was er alleen maar liefde. En in het uiteindelijke zijn we dat weer, vele ervaringen als ziel rijker. We hebben onszelf verruimd, verlost van ‘het kwade’ ofwel onbewustzijn en de liefde vermeerderd zoals God dat wil.’
Ik vertel haar dat ik het zo mooi vindt dat ze naar het einde van dit aardse leven toegroeit en dit als het ware volledig absorbeert. Ik hoor haar nooit klagen dat ze iets niet meer kan, dat ze nog iets wil. Een serene rust over wat is en komen gaat lijkt haar te vergezellen. ‘Overgave’ zegt ze me als ik haar hierna vraag. En ze vertelt me erbij dat ze diep van binnen wel meer moet weten over het leven, de voortgang van het leven, doordat ze overgave bezit. ‘Vroeger was dat weleens lastig omdat ik als het ware voordat mijn tijd gekomen was, verlangde naar het geestelijke leven. Dus moeite had om hier in deze wereld van zwaartekracht, van dualiteit, te leven. ‘Maar wat heb ik hiervan veel geleerd’ zegt ze me zoals ze me al zo vaak heeft verteld. Ik zie dat zelfs het praten na een tijdje steeds moeilijker wordt, ze heeft er de energie niet meer voor. ‘Het is goed zo, alles is al gezegd wat gezegd had moeten worden’ antwoord ze me op mijn onuitgesproken vraag of ze moe is. Ik kijk haar in haar ogen die zich steeds verder verwijderen van de dagelijkse realiteit op weg naar een geestelijk leven. In stilte vraag ik me later af hoe lang ik nog van haar persoonlijkheid mag genieten in dit aardse leven. ‘Het is goed zo’ hoor ik haar in gedachten zeggen.
Tilly Gerritsma, Mill